Als abonnee heb je toegang tot alle artikels op BOUWKRONIEK.be

Management

paywall De toekomst van de sportinfrastructuur

2024 liet er geen twijfel over bestaan: de bouwwereld is in volle (r)evolutie is. Maar hoe uit zich dat in de verschillende types van gebouwen? Het lijkt logisch dat er zich op dat vlak wel wat verschillen manifesteren. Een kantorencomplex is nu eenmaal niet te vergelijken met een gevangenis of een zorginstelling. Daarom nemen we dit jaar tien segmenten onder de loep. De aftrap wordt gegeven door Diederik Van Briel, afdelingshoofd sportinfrastructuur van Sport Vlaanderen, die zijn visie geeft over de trends in, en de toekomst van sportinfrastructuur.

BKBC - 2025-02-06T133341.317
Sport Vlaanderen

Diederik Van Briel: “regelgeving en trends zijn niet altijd even gemakkelijk toepasbaar”

Bouwkroniek: Kan u zich vinden in de stelling dat de trends in de bouwsector verschillen naargelang het type gebouw?

Diederik Van Briel: “Ik vind het erg goed dat de bouwsector eens vanuit deze invalshoek wordt belicht. We werken geregeld samen met de Vlaamse Bouwmeester en ik leerde ook de megatrends van KPMG kennen. Op zich geven die een uitstekend beeld van waar de bouwindustrie naartoe gaat, maar het blijft een generieke benadering waar sportinfrastructuur niet altijd in het plaatje past. Hetzelfde geldt trouwens voor de regelgeving. Een mooi voorbeeld daarvan waren de specifieke normen voor het filteren van luchtstromen in gebouwen die tijdens covid werden geïntroduceerd. Die waren op kantoren gebaseerd en quasi niet naar sporthallen te vertalen. Kortom, sportinfrastructuur is zo specifiek dat er bij de betrokkenen heel wat vragen rijzen over de toepassing van nieuwe bouwgerelateerde vereisten, trends en wetten. In die mate dat het vinden van antwoorden een van onze hoofdactiviteiten is geworden.”

Bouwkroniek: Kan u even kaderen welke rol Sport Vlaanderen speelt?

Diederik Van Briel: “We zijn vooral bezig met het ondersteunen van de eigenaars en exploitanten van sportinfrastructuur in Vlaanderen. Op bouwkundig vlak informeren we alle stakeholders, delen we kennis, bemiddelen en negotiëren we. We zoeken mee naar antwoorden en oplossingen voor vragen die we ontvangen van gemeentes, scholen en exploitanten van sportinfrastructuur. Vaak gaat dit over vergunningen of specifieke topics zoals geluidsoverlast. Maar evenzeer krijgen we vragen over hoe een bestek op te stellen/te interpreteren of hoe duurzame maatregelen en circulariteit te implementeren. Daarnaast hebben we ook een mandaat om subsidies uit te reiken voor het bouwen of renoveren van sportinfrastructuur. Zelf investeren we dus niet rechtstreeks in het optrekken van sporthallen, zwembaden of pistes. Weliswaar met uitzondering van een veertiental Sport Vlaanderen-centra die zich toespitsen op het faciliteren van topsport, breedtesport met overnachtingsmogelijkheden (onder meer sport- en bosklassen – nvdr), opleidingsgebouwen en niche-sportinfrastructuur waaronder faciliteiten voor G-sport (minder validen – nvdr) maar evenzeer sportinfrastructuur die een lokaal bestuur onwaarschijnlijk zal bouwen en exploiteren. Onze dryslope in Sport Vlaanderen Genk is daar een voorbeeld van. Het is onze doelstelling om te evolueren naar ‘centers of excellence’ waar vanuit een lifecycle-perspectief bouwkundige, technologische, operationele en financiële optimalisatie wordt beoogd.”

BKBC - 2025-02-06T133418.827
Sport Vlaanderen

Bouwkroniek: Hoe staat de sportinfrastructuur in Vlaanderen ervoor?

Diederik Van Briel: “Vlaanderen telt om en bij de 30.000 sportunits. Het gaat om erg uiteenlopende infrastructuur: van zwembaden, over sporthallen en voetbal/tennis/padelterreinen, tot indoor ski- en outdoor looppistes. In totaal zijn er maar liefst 52 categorieën, elk met hun eigen specifieke eigenschappen en uitdagingen. De laatste tien jaar lag de focus van de subsidieaanvragen vooral bij de zwembaden. Heel veel van deze infrastructuur is sterk verouderd en nog maar weinig duurzaam. Onder impuls van de strengere regelgeving én de stijgende energieprijzen hebben nogal wat gemeentes beslist om de handen in elkaar te slaan en samen in de bouw van een nieuw zwembad te investeren. Ook andere sportaangelegenheden, zoals schaats- en skipistes, moesten trouwens om dezelfde reden actie ondernemen. Samen met de zwembaden beschouwen we dit soort van infrastructuur als‘high tech’-faciliteiten. Dit betekent dat een goed georganiseerde technische ruimte cruciaal is voor een optimale technische en energetische werking. Sowieso staat de hele sportinfrastructuur in Vlaanderen voor flink wat uitdagingen, niet alleen op het vlak van energieverbruik, maar ook – en misschien zelfs vooral - wat betreft de financiering. In dit kader zien we trouwens een toenemende shift naar PPS, een evolutie die ik in een overheidscontext begrijp en alleen maar kan toejuichen.”

Bouwkroniek: Op welke manier manifesteert die evolutie zich?

Diederik Van Briel: “Bij zwembaden wordt bijvoorbeeld een fitness gebouwd die door een private partner wordt gefinancierd en uitgebaat. Of de clubs investeren zelf in infrastructuur, iets wat we bij onder meer golf, tennis, padel, hockey… zien. Gemeentes beginnen ook vaker te kiezen voor DBFMO (design – build – finance – maintenance – operation – nvdr) bij de bouw van nieuwe sporthallen of zwembaden. Dit is een positieve evolutie, in eerste instantie omdat hierdoor duurzamer wordt gebouwd. Met de sterk stijgende energieprijzen naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne hebben de privépartners immers begrepen dat ze beter investeren in zaken als warmtepompen of geothermie om de infrastructuur op economische wijze te kunnen exploiteren. Alleen is dit nog een dure oplossing. Het is een misverstand dat de PPS- formule voor een aanzienlijke reductie van de financiële belasting zorgt. Het voordeel is vooral dat de openbare besturen de kosten in de tijd kunnen spreiden omdat de private partner de voorfinanciering van de bouw voor zijn rekening neemt. Omdat een PPS-formule het financieel plan steeds op een ruime periode berekent – de zogenaamde ‘lifecycle’-kost, zijn ook toekomstige investeringen, vervangingen en renovaties mee opgenomen in de werktingstoelage die door de publieke partner zal worden betaald. Publieke overheden kunnen dit dus als een vast bedrag inschrijven én weten dat er in die jaren weinig financiële schommelingen zullen zijn. Wanneer de O(perate) in de PPS wordt opgenomen, neemt ook de operationele belasting voor de gemeentes af en moeten de publieke overheden zich niet meer bezighouden met personeel te vervangen en technische bedrijven op te volgen. Weliswaar hebben ze de nodige juridische expertise nodig om het PPS-contract op te volgen. Om sportinfrastructuur in een PPS rendabeler te maken, zal de private partner geneigd zijn meer commerciële (sport)elementen toe te voegen, zoals een fitness, wellness, horeca, padel … Ook dit is een voordeel, want de publieke partner zal zich meestal tot het sportprogramma beperken.”

BKBC - 2025-02-06T133504.554
Sport Vlaanderen

Bouwkroniek: Is er volgens u een oplossing om DBFMO nog verder te laten doorgroeien?

Diederik Van Briel: “De doelstelling is geenszins dat PPS en DBFMO binnen sportinfrastructuur de norm worden. De publieke overheden moeten zelf deze keuze maken. Zelf investeren hoeft niet duurder of beter te zijn dan, dat hangt af van de situatie. Bouwen en/of uitbaten via een AGB, intercommunale, zelf doen en PPS zijn dan mogelijke keuzes die een lokaal bestuur zal moeten onderzoeken. ”

Bouwkroniek: Wat zijn de belangrijkste trends in de sportinfrastructuur?

Diederik Van Briel: “Dat zijn er heel wat. Sinds Covid-19 wordt meer in infrastructuur voor de ‘ongebonden sporters’ geïnvesteerd: loop- en Finse pistes, wandel- en fietspaden, oplossingen voor ‘urban sports’… Zoals eerder al aangegeven, zien we ook een evolutie naar duurzamere gebouwen, alhoewel het accent vooral op energie- en waterbesparing ligt. Circulair bouwen is vooralsnog niet echt aan de orde, uitgezonderd misschien de toepassing van hout- en staalbouw. De reden is dat het bijzonder moeilijk is om de principes van circulaire kantoorcomplexen naar sportinfrastructuur te vertalen. Dit kan waarschijnlijk wel voor de schil en het geraamte, maar minder voor de inrichting. Zo zijn het meestal internationale sportfederaties die opleggen welke materialen moeten worden toegepast. Zij zijn trouwens ook de instantie die sportinfrastructuur homologeert om het toegelaten niveau van de sporten te bepalen: lokaal, provinciaal, nationaal, Europees of mondiaal. Daarnaast blijft het moeilijk om sportgerelateerde gebouwen en terreinen rendabel te exploiteren. Vandaar dat energie- en waterbesparing vandaag prioriteit krijgen: investeringen op deze vlakken brengen immers rechtstreeks geld in het laatje. Het resultaat is echter dat andere aspecten van de duurzaamheidsgedachte wat in de hoek worden geduwd. Toch geloof ik dat het tij zal keren. In Scandinavië en de zuiderse landen zijn al meerdere circulaire sportcomplexen die we graag als voorbeeld in de kijker zetten. Met de hoop dat ze Vlaamse bouwheren zullen inspireren.”

BKBC - 2025-02-06T133554.565
Sport Vlaanderen

Bouwkroniek: Zijn er ook nieuwe trends in materiaalgebruik?

Diederik Van Briel: “Vandaag wordt in Duitsland geëxperimenteerd met vloerbekledingen waar uitsluitend de lijnen oplichten die voor de beoefende sport nodig zijn. In Spanje werd het kampioenschap basketbal vorig jaar gespeeld op een glasvloer die volgens dezelfde principes werkt, maar eveneens toelaat om berichten en reclames te projecteren. Dit biedt natuurlijk heel wat nieuwe mogelijkheden op het vlak van sponsoring en informatievoorziening, maar ik zie eveneens interessante perspectieven voor andere toepassingen. Denk maar aan een spelletje ‘de grond is lava’ op scholen. Met dergelijke vloeren kan dit bijna levensecht worden gemaakt, wat volgens mij meer kinderen zal motiveren om te participeren. Helaas moeten we niet meteen een massale doorbraak verwachten. Enerzijds hangt er een pittig prijskaartje aan dergelijke vloeren. Anderzijds verplichten heel wat internationale federaties om hun sport op een bepaald type vloer te spelen. Een andere revolutionaire vernieuwing situeert zich in de hockey dat op watergedragen kunstgrasvelden moet worden gespeeld. Dit betekent dat ze bij elke speelbeurt volledig moeten worden besproeid, wat natuurlijk weinig duurzaam is. Weliswaar beschikken de meeste velden over onderliggende citernes, maar die kunnen maximaal 70% van het water opvangen. UGent heeft onlangs een innovatieve oplossing ontwikkeld die toelaat om op een droog veld te spelen: de ‘rewata’-bal. Hierbij werd het principe omgedraaid. In plaats van het veld nat te maken zodat de kunstvezels van de mat rechtkomen om daar een droge bal overheen te rollen, wordt de mat drooggehouden en de bal nat gemaakt. Deze innovatie werd reeds met positief resultaat getest en zal een ongelofelijke impact op de waterhuishouding hebben. Ik veronderstel dat we in de komende jaren nog wel meer van dergelijke innovaties mogen verwachten. Het zal wel moeten als we met de sportinfrastructuur de vereisten van de ‘Green Deal’ willen halen.”

Bouwkroniek: Maakt de sportinfrastructuur gebruik van digitale oplossingen?

Diederik Van Briel: “Op dat vlak behoren we zelfs tot de beste leerlingen van de klas. BIM is alom tegenwoordig in de bouw van nieuwe sportinfrastructuur, en wordt nadien ook heel vaak aan het gebouwbeheersysteem of een FMIS gekoppeld. Daarnaast zien we het ontstaan van de ‘onbemande’ sporthal waar alles digitaal verloopt: reserveren, toegangscontrole, beveiliging… Verder manifesteert zich een grote automatiseringsgolf voor alles wat technieken betreft. Remote monitoring, gegevensanalyse met artificiële intelligentie en predictief onderhoud op basis van deze informatie: het is vandaag eerder regel dan uitzondering. Het mooie daarvan is dat de eigenaars en/of exploitanten op die manier ook te weten komen wat de grootste pijnpunten zijn, waardoor ze hun investeringsportefeuille op een optimalisatie van effectieve probleemgebieden kunnen afstemmen. En daarbij natuurlijk prioriteit aan de ‘quick wins’ geven.”

BKBC - 2025-02-06T133637.595
Sport Vlaanderen

Bouwkroniek: Wat zijn de grootste uitdagingen bij het bouwen van sportinfrastructuur?

Diederik Van Briel: “Zonder twijfel: de financiering rondkrijgen. De laatste jaren zijn de prijzen van bouwmaterialen met 30 à 40% gestegen. Daarnaast wordt het steeds moeilijker om de vergunningen in orde te krijgen. Eén persoon die protesteert, kan het hele proces voor maanden en zelfs jaren stilleggen. Bovendien stelt de regelgeving steeds strengere eisen voor de inname van een braakliggend terrein. Denk maar aan extra regels voor archeologisch onderzoek, het rekening houden met fauna en flora, compensatie voor de ecologische voetafdruk…. Zelfs voor het verlengen van de vergunningen wordt dit een gigantisch probleem. Vandaag kan een sporthal al honderd jaar bestaan, maar is er geen garantie dat ze na 101 jaar nog mag worden geëxploiteerd. Daarnaast zijn er zoveel ‘grijze zones’ waarmee rekening moet worden gehouden. Het aanvragen van een vergunning is voer voor juristen geworden, en dat zou eigenlijk niet mogen. We spreken immers over gemeenschapsinfrastructuur die mensen gezonder kan maken! En hiermee komen we op een andere uitdaging: sportgebouwen en terreinen hebben per definitie een maatschappelijke rol te vervullen. De prijs die aan de sporter kan worden gevraagd, zal echter nooit volledig kostendekkend zijn. Dus moet er goed worden nagedacht over de bestaande en toekomstige behoeftes, wat een erg moeilijke oefening is. Last but not least: sportinfrastructuur dient vandaag in recreatiezones te worden gebouwd. Helaas zijn die beperkt in Vlaanderen en vaak ook minder goed bereikbaar. Volgens mij zou de overheid zich op dit vlak iets flexibeler mogen opstellen. Waarom zou er geen sportinfrastructuur op industrieterreinen of in havengebieden kunnen worden gebouwd? Deze locaties zijn meestal goed bereikbaar, hebben voldoende parkeergelegenheid en het probleem van geluidsoverlast vervalt daar. In elk geval zou het al voor de crossterreinen de ideale oplossing zijn, want die zijn quasi nergens nog welkom.”

Bouwkroniek: Hebt u nog tips voor de bouwsector?

Diederik Van Briel: “Ik hou wel van architecten die hun creatieve ziel in een ontwerp leggen. Een aantrekkelijk gebouw motiveert immers meer mensen om te komen sporten. Alleen moeten ze als ontwerper wel rekening met de specifieke eigenheden van dergelijke infrastructuur houden. En daar kan het schoentje wringen… De architecten zouden zich echt moeten verdiepen in de sporten die er zullen worden beoefend én ook goed luisteren naar de exploitanten. Helaas wordt dit nog té weinig gedaan, wat kan resulteren in een mooi, maar minder functioneel gebouw waar de kosten voor de exploitant kunnen oplopen of de gebruikers minder goed kunnen sporten. Zo worden veel sporthallen geventileerd door middel van een grote buis die over de hele lengte van het terrein loopt. Dat kan voor problemen zorgen bij badminton omdat het pluimpje wordt weggeblazen. Ook de trend om grote glaspartijen te voorzien, is niet altijd logisch in sportinfrastructuur omdat die ramen het zicht wel eens durven te belemmeren. Aan de aannemers wil ik meegeven dat het ontzettend belangrijk is om binnen het afgesproken budget te blijven en dat ze meteen over potentiële of effectieve problemen/uitdagingen dienen te communiceren. Verder zou ik bedrijven zonder ervaring met sportinfrastructuur afraden om op de grote projecten in te tekenen. Er komt immers veel bij te kijken dat in andere gebouwen niet van toepassing is. Denk maar aan tribunes, speciale vloerbekledingen, specifieke akoestische uitdagingen, het opvangen van grote hoeveelheden hemelwater met de gerelateerde nood aan wadi’s en citernes, agressieve stoffen – zoals chloor in zwembaden – die vloeren en wanden kunnen aantasten en in betonrot resulteren …. Kortom, het ontwerpen en bouwen van sportinfrastructuur is een specialiteit waarvoor je genoeg ervaring moet hebben. ”

Nieuwsbrief

Wens je op de hoogte te blijven van inzichten, projecten, trends en evoluties in de bouwsector? Schrijf je nu in blijf up-to-date!

Bouwprojecten